Diane Van Den Bergh

Psychotherapie

Dag lieverd! Leuk, kunnen we samen naar huis fietsen.’ Ik zag onmiddellijk dat ze me niet geloofde. Mijn voet lag nochtans op een bank waar ik wel eens meer stretch. Het was ook echt niet de eerste keer dat ik op die plaats jogde. Maar plaats en timing waren te perfect om geloofwaardig te zijn.

Aan geen enkele ouder dient verteld hoe het is om weekavonden met drie opgroeiende kinderen te organiseren: training, muziekschool, huistaken, repeteren … voor elk wat wils, en o zo dikwijls niet net achter de hoek. Gelukkig kunnen onze twee oudste kinderen met de fiets naar de middelbare school. Onze jongste begint daar volgend jaar ook aan.

Tijdens het avondeten herinnert mijn vrouw er ons aan dat ze de auto nodig heeft voor het oudercontact van Marjan. Onze bijna 15–jarige dochter stelt zich onmiddellijk kandidaat om dan maar met de fiets naar de basketbaltraining te gaan. Zelf ben ik geneigd dit toe te staan, maar mijn vrouw is absoluut tegen. Het is niet de eerste keer dat deze discussie zich aandient sinds onze dochter in een buurgemeente een goede meisjesploeg vond.

Toch begint Marjan haar argumenten nog eens te ventileren: dat Erik dat wel mocht toen hij haar leeftijd had, dat het in de winter ook soms al donker is als ze van school thuiskomt, dat bijna alle basketmeisjes met de fiets komen, en dat ze heus haar mannetje wel kan staan, vraag dát straks maar eens op de ouderavond!

Erik is een jongen, en dat is toch anders’ hoor ik mezelf zeggen, en ik vraag me terstond af of een vader zoiets wel kan zeggen tegen zijn puberende dochter. Ik voel me plots zo ouderwets en niet geheel rechtvaardig. Dat haar ploeggenoten daar in het dorp wonen en niet die lange eenzame weg moeten nemen , is een gepaster argument.

Mijn voorstel om haar met de fiets af te halen vindt ze niet kunnen: ‘Ja, ik kom met mijn vriendinnen buiten en daar staat dan mijn papa, met zijn damesfiets en voorhistorische fietstassen om me naar huis te begeleiden, hallo!?’ Om ons avondeten gezellig te houden stel ik voor dat ze met de fiets vertrekt –dan is het nog licht- en dat we straks nog wel zullen zien hoe ze thuiskomt. Ik beloof haar dat ik alleszins niet aan de sporthal zal staan.

Na het eten stel ik mijn vrouw gerust dat ik Marjan hoe dan ook met de fiets tegemoet zal rijden. Mijn rationele argumenten en statistieken over criminaliteit bij licht en donker en over vergelijkbare gevaren in het woon– en schoolverkeer laat ik achterwege.

Enkele uren later sta ik op amper vijfhonderd meter van de sporthal te stretchen en bedenk ik mijn openingszin. Wanneer ik daar vijf minuten na het door mij berekende tijdstip nog sta, moet ik mezelf inhouden om niet tot aan de sporthal door te fietsen. Niet meer dan twee minuten later betrap ik mezelf op de gedachte dat ik haar nooit nog toestemming zal geven met de fiets te gaan! Nu moet ze toch echt gaan komen! Wedden dat zelfs haar licht niet brandt?

Zie ik dat goed? Ja, daar komt ze, met licht en al. ‘Dag lieverd! Leuk, kunnen we samen…..

Er was niets leuk aan de terugrit. We hebben geen woord gewisseld.

Net voor het slapen gaan vleit ze zich tegen me aan en zegt: ‘Sorry papa.’

En het leven is weer mooi, heel mooi.